
Winkelwagen
Je winkelwagen is leeg. Heb je een vraag of heb je hulp nodig bij het winkelen? Vraag het onze klantenservice (010 - 285 71 77) of bezoek onze watersportwinkel in Rotterdam.
Je winkelwagen is leeg. Heb je een vraag of heb je hulp nodig bij het winkelen? Vraag het onze klantenservice (010 - 285 71 77) of bezoek onze watersportwinkel in Rotterdam.
Geplaatst op 04 februari 2021 in Navigatie
Raymarine heeft netwerken ontwikkeld waarmee instrumenten gegevens kunnen uitwisselen. Het begon met SeaTalk1 en later ontstond onder meer de variant SeaTalkNG. Wij krijgen regelmatig vragen over deze netwerken en daarom hebben we er een uitgebreid blog over geschreven. In dit artikel lees je alles over SeaTalk en geven we voorbeelden van Raymarine netwerksystemen.
De NMEA0183 maritieme netwerkstandaard werd ruim 20 jaar geleden voor het eerst geïntroduceerd. Het gebruikt een eenvoudig protocol voor seriële data-overdacht op lage snelheid (4.8 kbps). Eén “spreker” verstuurt gegevens in berichtjes (sentences) naar meerdere “luisteraars”. Een multiplexer maakt het mogelijk om een netwerk te creëren.
Vandaag de dag wordt er nog steeds veel gebruik gemaakt van NMEA0183, ook in de beroepsvaart. Je komt het dataprotocol nog tegen bij onder meer marifoons en AIS-ontvangers. Zo kan je deze apparatuur nog integreren in een nieuw netwerk via een converter. Overige apparatuur maakt meer en meer gebruik van NMEA2000.
SeaTalk1 werd ontworpen ten tijde van het NMEA0183 protocol en gebruikt voor communicatie tussen tal van Raymarine instrumenten en displays (bijv. uit de ST40-, ST50- en ST60-serie). Het is Raymarine’s eigen versie van het protocol.
Raymarine gebruikte voor het netwerk proprietary kabels en aangegoten 3-pins connectoren die speciaal waren ontworpen voor de maritieme omgeving. Deze aansluitingen maakten het mogelijk om een betrouwbaar netwerk aan te leggen. Specifiek bij de plotters en instrumenten (de bekende ST60 serie) konden de connectoren maar op één manier worden aangesloten voor optimale veiligheid.
NMEA2000 is de opvolger van de NMEA0183 standaard. Het maakt gebruik van de CAN-technologie (Controller Area Network), die oorspronkelijk is ontwikkeld voor de auto-industrie. NMEA2000 is een multi-master serieel datanetwerk bedraad als een bus, met alle in- en uitgangen van alle apparaten bij elkaar. Meerdere elektrische apparaten kunnen met elkaar worden verbonden op een gemeenschappelijk kanaal om gemakkelijk informatie te delen. NMEA2000 maakt gebruik van een gemiddelde datasnelheid (250kbs).
Omdat NMEA2000 veel voordelen biedt werd steeds meer apparatuur ontworpen wat gebruik maakt van dit protocol. Het is momenteel ook de huidige maritieme standaard. Moderne kaartplotters en multifunctionele displays (MFD’s) zijn NMEA2000 gecertificeerd.
SeaTalkNG is de vervanger van SeaTalk en Raymarine’s versie van NMEA2000. De protocollen zijn compatibel met elkaar. De toevoeging ‘NG’ staat voor Next Generation.
Als je bestaande Raymarine SeaTalk instrumenten wilt koppelen aan de nieuwe SeaTalkNG apparaten, dan moet je een ST1-STNG converter gebruiken.
Voor een SeaTalkNG kabelsysteem zijn de volgende onderdelen verkrijgbaar:
De kabels en connectoren hebben kleurcodes om foutieve aansluiting te voorkomen en het overzicht te bewaren. De kleurcodering is als volgt:
Er bestaat ook een adapter met gele aansluiting specifiek voor het aansluiten van een VHF op een NMEA0183 netwerk.
Een backbonekabel loopt als een “ruggengraat” door de lengte van de boot. De instrumenten worden hier met een spurkabel, via een T-stuk of 5-weg blokje, op aangesloten. Backbonekabels brengen zowel data als voeding over en kunnen eenvoudig met elkaar worden gekoppeld via een extender. De totale lengte in één systeem mag maximaal 20 meter zijn. De backbonekabel dient zo aangelegd te worden dat de (spur) aansluiting zo kort mogelijk is.
Het backbone-systeem van Raymarine vertoont overeenkomsten met NMEA2000, maar onderdelen zijn niet uitwisselbaar. Wel kunnen beide systemen aan elkaar worden verbonden.
Met een spurkabel wordt een individueel apparaat gekoppeld aan de SeaTalkNG backbone. Deze verbinding wordt gemaakt met een T-stuk of 5-weg connector. Een spurkabel mag maximaal 5 meter lang zijn. De maximale lengte in één systeem is 30 meter.
De voedingskabel voorziet zowel het netwerk (via backbone) als de i50, i60 en i70 instrumenten (via spur) van 12 VDC voeding. Overige apparaten, zoals MFD’s en AIS-transponders, hebben een eigen voedingskabel. Gebruik één voedingskabel per netwerk.
Met een DeviceNet adapterkabel kan je een apparaat met NMEA2000 aansluiting koppelen aan het SeaTalkNG systeem. Deze is verkrijgbaar als DeviceNet Female en Male uitvoering.
Er is ook SeaTalk1 spur adapterkabel verkrijgbaar waarmee je een SeaTalk1 apparaat kan verbinden met een SeaTalkNG netwerk. De kabel heeft aan de ene kant een SeaTalk1 aansluiting (platte zwarte stekker) en aan de andere zijde een SeaTalk spur aansluiting (geel). Deze kan alleen worden aangesloten op de gele spur aansluiting van een SeaTalk1 naar SeaTalkNG converter.
Ga je voor het eerst een SeaTalkNG netwerk installeren? Dan is er voor de eerste stap een SeaTalkNG starterkit. Deze bevat de belangrijkste componenten. Vervolgens kan je het uiteraard verder uitbreiden. Hieronder een voorbeeld van een netwerk gemaakt met de starterkit.
Hieronder een voorbeeld van een starterkit setup:
Er bestaat ook nog een ander type kabels: RayNet kabels. Deze zijn geschikt voor hoge snelheid dataoverdracht en oorspronkelijk ontworpen voor de computerindustrie. Inmiddels hebben ethernet netwerken ook hun weg in maritieme toepassingen gevonden. De kabels zijn in verschillende lengtes verkrijgbaar en worden toegepast voor onder meer het koppelen van een radardome. Maar zijn ook geschikt voor een systeem waar een netwerk switch wordt gebruikt om verbinding te maken.
Mocht je naar aanleiding van dit blog nog vragen hebben, schroom dan niet om contact met ons op te nemen!
Volg ons